Het begintempo is gezapig. Tijd voor gekeuvel en geklets. Tot mijn verbazing hoef ik op de Bemelerberg geen buitensporige moeite te doen om Dré te volgen. Ik hoor hem zelfs zwaar hijgen en dat is nieuw. Ook op de Koning van Spanje en de Schweiberg blijf ik makkelijk naast hem. Ik weet niet wat me overkomt. Ooit zat ik toch kotsend aan zijn wiel? Op de Camerig zit Dré echt af te zien: ‘Pijn in mijn rug, een kilo of vijf te zwaar en lang niet zoveel gefietst als jij.’ Dré wil desondanks toch naar de Huls, al vreest hij daar te breken. Van langzaam bergop fietsen heeft hij nog nooit gehoord. De Sibbergrubbe moet hij met zijn kleinste versnelling te lijf. Nou ja, kleiner dan 39x24 kan hij niet. Ik blijf bij en naast hem. Of dat netjes is, weet ik niet, want ik zit glimlachend te luisteren naar zijn gehijg en gesteun. Die Dré, hoe vaak heeft hij me niet verrot gefietst?
Als we terug in Maastricht zijn, bedanken we elkaar voor de tocht. Dat doe ik meestal met de woorden: ‘Het was mij bijzonder aangenaam.’ Vandaag klopt dat dus (méér dan) helemaal.
Die Dré! |